Als ze niet willen luisteren, dan moet ik op tafel kloppen. Dat helpt maar niet altijd! Ik heb tegen ulle gezeid: “Als ge niet naar mij wil luisteren, loop ik hier weg.” En ze wéten waarom. Dan ben ik vrij. Gaan vliegen gelijk een vogel. Ik wil overal gaan waar ik wil. Als ik hier altijd in mijn huis moet blijven, loop ik de muren op. Ik moet weg. Ik pak mij een bus. “Voorzichtig zijn!”, zeggen ze dan. Ei, ik ga geen domme stoten uithalen. Ik weet wat ik doe. Daarbij, ik ken mijn baan. En als ’t straat open ligt en ik te laat thuis ben, kan ík daar niet aan doen. Als ze mij kwaad krijgen, ben ik vies. Dan zeg ik tegen mijn eigen: “Kom, ik ben hier schampavie! Ze kunnen wachten tot ik wil terug thuis komen. Ik pak mijn sjakossen allemaal mee, mijn gevaarlijke brieven (geld), en mijn GSM.
Ze kan rap achteruit gaan en die zie mij gaarne.
Wat moet ik dan doen als er mijn ma iets overkomt?
Ik heb één stamcafé. Dat is bij Henk. In ’t stad van Gent. Daar zit mijn vriend Beagle. Die zie mij graag. Die staat altijd achter mij.
Die katte van Roets is niet minder waard.
Omdat haar oren en staart kapot zijn zekers?!
Maar die moederpoes is niet meer naar huis gekomen.
Dus moet ik dat jong opkweken.
Ik moet die nu nog altijd manieren leren.
Die katte heeft deugnietogen, gelijk Roets.
Nu leer ik haar dat af van heel de mat kapot te scharten.
En de katers naar hier te lokken.
Heel de nacht Roets wakker houden zeker.
Ik heb het tegen Roets gezeid: “Dat dat manneke later eens terug komt. Furie is nog veel te jong achter haar uurs. Nog niet volwassen.”
Ze is nooit geleerd, dat kattebeest. Nooit.
Ik moet haar altijd voort manieren leren.